
Piet is nog maar net aan de oostkant van de Sloterplas, als hij de eerste visser in het vizier krijgt.
Hij stapt van zijn fiets, loopt met zijn fiets aan zijn hand over het gras in de richting van de man, daar aangekomen zegt hij,: “Wordt er wat gevangen maat,” als de persoon zich om draait staat hij oog in oog met zijn broer Bep.
“Krijg nou wat….Bep,….er was verbazing bij beide, Piet en Bep waren al een poosje gebrouilleerd en hadden elkaar zodoende een tijd niet gezien.
Waarom de woorden wisseling ooit was geweest, daar sprak men niet over.
De vuile was buitenhangen deed je niet. In de familie van Klaveren kenden ze allen hun eigen koppigheid.
Ze staan een moment wat vreemd tegenover elkaar.
Nadat ze elkaar even hebben aangekeken en in elkaars ogen zien dat ze beide blij zijn met deze ontmoeting zegt Piet, “Hoe maak jij het jonge?”
Bep die net zo verbaasd is antwoordt “Goed en hoe is het met jou?”
“Sta je hier vaak te vissen,” vraagt Piet.
“Ja bijna elke maandagochtend dan ben ik vrij, dan moet ik eerst met Geertje naar de oogarts. En als we terug komen, drinkt Geer een kopje koffie bij de buurvrouw en dan pak ik even mijn hengel. Hebben we alle twee een verzetje
”Hoe is het met Geertje haar ogen, al wat beter?”
“Nee Piet, die meid ziet nagenoeg niks meer.”
“Wat zwaar Bep, red je het wel?” vraagt Piet.”
Ja hoor Piet we hebben het goed, ik ben nog steeds blij met mijn meisie.”
Ze staan samen een poosje naar de dobber te staren. “De vangst is niet veel hè Bep,” zegt Piet.
Waarop Bep antwoordt, “Nee weinig, maar kijk nou is dat had je eerder moeten zeggen Piet meteen beet “O” dat is geen kleintje joh.”
“Piet pak jij dat schepnet is effe snel voor me?” Piet pakt het schepnet en binnen de kortste keren hebben ze samen de vis op het droge.
“Dat is een mooie Brasem Bep, gauw dertig centimeter. Na een minuut of tien wordt er nog een vis gevangen, ze zijn beide zeer in hun nopjes.
“Gezellig zo hè,” zegt Piet, nou ik denk dat je me op maandag wel meer zal zien.”
“Heb jij de tijd bij je Bep? hoe laat is het eigenlijk?”
“Tien voor twaalf,” zegt Bep.
“Ojee, wat vliegt de tijd, ik moet snel weg Bep, me eusi komt om twaalf uur uit school.”
Dan springt hij snel op zijn fiets, zwaait Bep gedag en gaat razend snel maar met een brede glimlach richting kleuterschool.

Een gedachte over “Niet de vuile was buiten hangen II”