
“Tony, ik loop even naar beneden om die brief op de bus te doen” roept mijn vader,
terwijl hij de kamerdeur achter zich dicht trekt.
Voor een brievenbus hoefde je toentertijd niet ver te lopen.
Aan alle amsterdamse trammen die richting Centraal station reden, hing een brievenbus.
Lijn 17 stopte vrijwel bij ons voor de deur en reed naar het CS, dus dat was ‘kat in het bakkie.
Als mijn vader zijn brief gepost heeft en het portiek van zijn woning weer in loopt, kijkt hij recht in het gezicht van meneer Becker, een kennis van de duivenvereniging.. Zijn mond valt open, wat doet Becker in die rolstoel?
Voor hij iets kan zeggen hoort hij meneer Becker tegen de persoon die de rolstoel duwt zeggen:
“Meneer laat u me hier bij deze meneer maar achter, en zegt u me alstublieft wat ik u verschuldigd ben.”
De man die meneer Becker geduwd heeft wil daar niets van weten en zegt: “Ik ben blij dat ik u heb kunnen helpen.”
Mijn vader is verbaasd maar houdt zich afzijdig.
“Laat ik u dan alstublieft het tramgeld voor de terugweg betalen,” zegt meneer Becker. “Nee meneer, ik heb de tijd en zo’n wandelingetje kan geen kwaad.
En laat ik u vertellen, dat ik terug ook ga lopen en blij ben dat ik u van dienst kon zijn.”
Meneer Becker bedankt de man duizendmaal en de man vertrekt.
Mijn vader is ontzettend verbaasd en zegt: “Wat doe jij in die rolstoel Becker?”
Mijn vader weet dat meneer Becker een dochter met een open rug heeft, maar hij zelf mankeerde tot nog toe niets.
Meneer Beckers antwoord is: “Och Piet hou op, ik ga helemaal naar de Molukkenstraat in oost de nieuwe rolstoel voor mijn meid ophalen. Ik loop eerst nog die lange straat uit, maar denk opeens, ik lijk wel gek ik ga in de stoel zitten en rij naar huis. Als ik bij een stoeprand kom sta ik eigenlijk te denken, hoe zou je nou als je alleen bent en niet kan lopen van zo’n stoep afgaan.
Ik sta op het punt om op te staan, dan komt er plots uit het niets die vriendelijke man en die zegt: meneer blijft u zitten ik help u wel even. Ik ben zo verbaasd en laat me naar de overkant rijden. Ik bedank de man want ik durf niet te zeggen dat ik gewoon kan lopen.
Dan vraagt hij waar ik heen moet, en ik zeg: “O heel ver, Witte de Withstraat.”
Waarop hij zegt: O, ik breng u wel even.”
“Piet ik sputter tegen, maar er is geen houden aan, hij heeft zelfs nog onderweg een krentenbol voor ons gekocht.
Ik heb nog alle zeilen bij moeten zetten om die te betalen De beste man heeft twee uur met me gelopen tot hier.
“Waarom zei je niet gewoon dat je lopen kan,” zegt mijn vader verbaasd.
“Ja dat klinkt nu makkelijk maar die man was zo resoluut.”
Hij wilde zo graag helpen, ik wist niet wat ik beginnen moest.
Ik was zo bang dat hij me tot voor mijn huisdeur zou rijden en aan zou bellen en dat mijn vrouw open zou doen en zou zeggen: “Wat doe jij nou?? Het was zo’n aardig persoon Piet.
“Nou dat laatste stukje duw ik die stoel zelf maar weer,” zegt Becker terwijl hij opstaat.
“Dat zal me niet nog eens gebeuren. Ik heb de hele weg in elkaar gedoken gezeten in de angst dat ik een bekende tegen zou komen.
Als mijn vader meneer Becker maanden later spreekt heeft hij het er nog over, hij voelt zich nog steeds schuldig.
Mijn vader zegt dan: “Ach Becker het is zo gelopen en de persoon die je geduwd heeft kan er alleen maar een positief gevoel aan hebben over gehouden en dat is toch ook wel weer fijn voor zo’n man.”
En dan zegt meneer Becker: “Zoals jij het nu stelt, lijkt het er meer op dat ik hem geholpen heb. Ach het is precies ook van welke kant je het bekijkt.”

Hardstikke leuk! Groeten van Cor en Doris.
LikeLike