
Om wat te verdienen ging opa met een voddenkar de huizen langs. Van de volwassen kinderen had hij een gulden gekregen of geleend. Alles bij elkaar geen vetpot, maar het bracht ’n ieder geval wel af en toe brood op de plank.
Mensen die iets kwijt wilden, kwamen met hun spulletjes naar de voddenkar. Als ze het met opa over de prijs eens konden worden dan kocht opa de spullen. Hij legde deze op de voddenkar, zodat anderen het konden kopen.
Door de grote werkeloosheid liepen er in de binnenstad van Amsterdam rond die tijd vijfhonderd personen met de voddenkar dus veel te verdienen was er niet, het was duidelijk te weinig om van te leven, maar te veel om dood te gaan, armoe troef.
Copyright Ⓒ 2016 – 2019 P. Schwank
