
De handel met de voddenkar van Opa van Klaveren is inmiddels – door Piet overgenomen. Het zijn de crisisjaren.
Deze dag die zo slecht begon, leek wel als een sprookje te eindige. Piet stond met de voddenkar in de buurt van het Waterlooplein. De nieges zat erin, hij had die dag nog niets verkocht.
Rond een uur of drie verschijnt er een deftige heer – compleet met hoge hoed – bij hem aan de voddenkar. De heer neemt een zakhorloge van de voddenkar op. Hij bekeek het aandachtig met een neerbuigende glimlach. Waarop Piet denkt: “Dat klokkie gaat niet voor minder dan een daalder* weg.”
De heer heft zijn hoofd en vraagt enigszins smalend aan Piet, “Zeg koopman, wat moet dat prul kosten.”
Voor Piet lag het er duimendik bovenop dat de heer in kwestie interesse had maar deze niet wilde tonen. Hij antwoordde zo zelfverzekerd mogelijk, “Dat prul, beste man,, gaat jou 25 gulden kosten.”
“Dat is dan hierbij verkocht,” zei de heer beslist.
Piet wist niet hoe hij het had. Hij dacht dat de hele handel op de voddenkar nog geen geeltje waard was. Vijfentwintig gulden! Dat was toentertijd misschien wel twee weeklonen.
Wie weet wat het horloge werkelijk waard wa,. maar Piet was zielsgelukkig met het geeltje. En mompelde “Een mens weet af en toe niet hoe rijk hij is!” Het zal niet alleen voor Piet, maar ook voor de deftige heer een geluksdag geweest zijn.
*één guldenvijftig
Copyright Ⓒ 2016 – 2019 P. Schwank
