De Meisjesjaren van Oma van Klaveren

Den Vischmarkt

Mijn grootmoeder Anne Jacoba Stakenburg van Klaveren werd geboren op 17 juli 1876 in Amsterdam, 82 jaar en twee wereldoorlogen later – op 5 januari 1959 – is zij in Amsterdam overleden.

In 1887 begon mijn oma Anne, op elfjarige leeftijd, als jongste bediende in een comestibles zaak.* Ze werkte daar vijf dagen in de week, daarnaast hielp ze Rooie Cor op zaterdag op de vismarkt gelegen aan de Nieuwmarkt.

Rooie Cor had een stierennek, een kop als een motorblok en handen als kolenschoppen. Hij was een man van weinig woorden. En als hij wat zei, dan waren dit meestal korte commando’s. Als Anne ’s morgens vroeg op de markt arriveerde hing hij zwijgend een zwaar rubberen schort om haar schouders. Rooie Cor was zeer op Anne gesteld, in tegenstelling tot hem had ze een opgeruimd karakter en zeurde of klaagde ze nooit. Net als Cor was ze kordaat en wist ze van aanpakken. 

Na het uitstallen werd er tussen het helpen van de klanten door vis gefileerd. Anne was hier zeer bedreven in, met haar snelle kleine handen nam ze meestal de haring voor haar rekening. Rooie Cor deed het liefst alleen de aal. Hij greep een kronkelend beest, haalde hem door het zaagsel, sneed hem bij de kop in, en trok hem in één ruk uit z’n vel.

Anne had in tegenstelling tot Rooie Cor goede omgangsmanieren, de klanten werden dan ook graag door deze vrolijke meid geholpen.

„Anne! Let jij effe op de stal, ik mot effe skijte”, schreeuwde Rooie Cor terwijl hij op z’n houten klompen wegliep. Anne, die net een keurige dame aan het helpen was, kleurde dieprood tot in haar nek en zei „sorry hoor”.

Een artistiek aandoende heer – met een sleetse hoge hoed en een rode anjer op z’n revers – naast de dame sprak, „Ach, wat maakt het ons uit. Zo drukt dit volkje niet gehinderd door enige schroom of etiquette rond de welsprekendheid – zich nu eenmaal uit. Maar tenslotte komen wij hier voor de kwaliteit van de koopman z’n visch, en niet voor zijn tedere, poëtische taalgebruik. En in verdere defensie van dit heerschap – ‚heerschap’ jawel, uw zult mij niet op het woord ‚botte boer’ betrappen – tenslotte nog het volgende, de man geeft in ieder geval – in niet mis te verstane termen – zijn intenties weer.”
“Ja, maar om deze ‚intenties’ nu aan iedereen op de markt te moeten verkondigen,” antwoordde de dame.
“Daar heeft u gelijk in mevrouw, of mag ik mejuffrouw zeggen. Om efficiënter en met een grotere – ik zal maar zeggen ‚taalkundige hygiëne’ te handelen – inzake het verlaten van de verkooplocatie ten behoefte van het doen van zijn gevoeg – had de beste man net zo goed, of misschien zelfs beter, een kleinere kring van direct betrokkenen kunnen inlichten. Althans, dat is de opinie van ondergetekende inzake deze.”
„Het is mejuffrouw, en dit is inderdaad precies wat ik bedoel, meneer .…”
„Van Bronshout, aangenaam…”

Een paar minuten nadat de heer en dame samen de stal hadden verlaten verscheen een dame met gevederde hoed. “Zeg meisje, vertel mij eens, kun jij mij helpen aan anderhalf pond knorhaan.”
“Knorhaan?” herhaalde Anne.
“Ja, knorhaan,” bevestigde de dame. Anne staart de dame verwonderd aan.

In z’n handen wrijvend en – “oh … wat is dat ook lekker….” mompelend – kwam Rooie Cor er weer aanlopen. 
Anne vroeg hem, “Meneer Cor, deze mevrouw wil knorhaan hebben, maar daarvoor moet je toch naar de slager of de poelier?”
„Die mot je hebbe,” zei Cor terwijl hij met een gestrekte arm naar de poon wees en de conversatie afsloot met zijn standaard riedeltje, “Nou … nou … attenooije … wat een gezeik.”

Aan het eind van de dag  – als de markt er op zat – moest Anne de straat onder en rondom de viskar met water schoonspuiten. Hiervoor gebruikte ze  een waterslang van de gemeente. Deze waterslang werd gekoppeld aan een gietijzeren waterpaal op de markt.

Anne bevestigde de waterslang met een paar flinke draaien aan de waterpaal. Ze duwde de handel naar beneden en kon dan met moeite de waterstraal – die zo dik was als de slurf van een volwassen olifant – in bedwang houden.

Het is koud die dag, zo koud dat Anne de slang amper kan vasthouden. Ze klemt de slang dan ook tussen haar bovenbenen. Op die manier kan ze de waterslang wat losser in haar handen houden. Ze heeft niet in de gaten dat ze er nu als een soort Manneke (Vrouwtje) Pis bijstaat.

Een jonge huzaar** met een hoge bontmuts op, die er aan komt lopen, ziet de vergelijking – met het beroemde Belgische standbeeld – wel en roept lachend, [‘Goh meiske, het is dat je een rok aan heb, want zo’n straal heeft alleen een paard!”
Anne kijkt hem verbaast aan, ze kijkt naar de straal en beseft dat ze er inderdaad weinig damesachtig opstaat. De huzaar loopt zingend verder,

„Je bent een stralende dame … 
oh, hoh, oh … wat heeft die meid een straal, 
en oh, hoh, oh … wat staat die meid voor paal … 

Rooie Cor begrijpt half wat er aan de hand is, maar ziet Anne staan met een hoofd als een vuurtoren. Hij roept: “Anne, wat mot die lul-de-behanger? As ie kapsones heb, mot je het zegge hoor, dan zal ik die bijgoochem effe een paar lekkere hengsten voor z’n kanis verkopen. Nou … nou … attenooije … wat een gezeik!”

Omdat vis en logees na 2 dagen beginnen te stinken kreeg Anne van Cor meestal op zaterdag bij het sluiten van de markt een lekker maaltje vis mee naar huis. Dit was toentertijd een geweldige luxe. De ene week was het bij wijzen van spreken één schol, maar het kwam ook zomaar voor dat ze een makreel, een schol, een poon en drie wijtingen meekreeg. Het was allemaal welkom, want armoe was troef in de Jordaan. 

Copyright Ⓒ 2016 – 2019 P. Schwank

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s