
“Mam, waarom zit ik op een andere school dan Corrie en Dientje?” vraagt Piet aan zijn moeder, als hij na de eerste schooldag thuis komt.
“Piet, jij bent niet gedoopt en dan wordt je op de katholieke school niet toegelaten,” antwoordt zijn moeder.
Waarom ben ik niet gedoopt?” vraagt pietje.
Zijn moeder vond het ook vreemd; elf* kinderen en dan één niet gedoopt. Zelf stond ze nooit zo stil bij dat dopen, – ze had wel wat anders aan haar hoofd -. maar altijd als er een kindje geboren was, stond altijd de volgende dag de pater al voor de deur. Ze sloot het gesprek dan ook af met de woorden:
“Ach, jonghu, de pater was zeker ziek, of we zijn het in de drukte vergeten … maar als jij je later wil laten dopen kan dat altijd nog, hoor. En dan kan jij nog zelf kiezen ook, want misschien wil je dan wel een ander geloof … of geen geloof, dat kan jij dan zelf uitmaken.”
1956
Het zal wel de speling van het lot geweest zijn want, toen Pietje Piet werd, was hij een overtuigd atheïst. Hij heeft geen van zijn kinderen laten dopen. Piet zei altijd: “Onderzoek alle dingen en onthoudt het goede.” Hij had respect voor ieder geloof en een ieder die geloofde.” Het is zo jammer dat mensen altijd anderen van hun geloof willen overtuigen,” zei hij altijd.
Wat trouwens jaren later, op een bepaalde manier, ook wel weer koren op de molen van mijn vader was. Hij hield net als de meesten van de familie van Klaveren erg van debatteren. Als er bij ons dan ook iemand van de Jehova’s getuigen aan de deur kwam, zei hij gretig: “Ja, komt u binnen.”
“Jullie, hebben zeker wel zin in een lekker koppie thee hè meiden? zei hij, als het twee dames waren. Dan ga ik dat eerst eens effe zette. Dat praat wat makkelijker. Bij de thee liet hij eerst de meestal wildvreemde personen hun zegje doen. Hij begon dan met de woorden: Nou meiden vertel maar es wat jullie op je hart hebben,” om vervolgens het debat met ze aan te gaan.
Hij kwam dan ook vaak weer terug op zijn kindertijd.
“Weet je dames, het is ook maar precies wat je vertelt wordt.
Ik zal jullie vertellen, ik zat op de openbarenschool en mijn zusjes op de katholieke school en de geschiedenislessen die zij kregen waren zo anders dan wat mij werd verteld.
We geloofden, ieder voor zich, wat er verteld werd, maar wat is de waarheid? En dat vind ik nou ook van het geloof. Later ga je er over lezen en nadenken en … begrijp me goed meid, dat doet natuurlijk ook een ieder op zijn manier… en vrouwtje, blijf jij gewoon geloven, want daar ben je gelukkig mee.
Het blijft natuurlijk wel een geloof en geen zeker weten en dat wil je wel andere mensen opdringen. Kijk, ik ben een atheïst. Als ik dat jou nou eens probeer aan te praten, want – hou me te goede – wat ik doe is in niets geloven, maar het blijft toch ook geloven.”
Het waren meestal dames en als die – na een uur of anderhalf – vertrokken, vroegen ze vaak: “Mogen we nog iemand anders sturen? of “Mogen we nog eens terug komen? “Ja, hoor, u stuurt maar,” zei hij dan. “Willen jullie nog een lekker koppie thee voor jullie naar het volgende adres gaan?”
“Ik geloof trouwens dat die god van jullie het geweldig zou vinden als jullie het dichtstbijzijnde ziekenhuis in zouden gaan en daar zieke kinderen zouden gaan voorlezen … maar, ach dat is weer mijn geloof.”
* van de 13 Kinderenwaren er in 1916 PAS 11 geboren.
