Vrijdag 19 januari 1951
Onze moeder heeft van Rudy een zware bevalling, maar om vijf voor half zeven word er een lief, klein broertje geboren.
Als hij gewassen is komt de verloskundige, juffrouw Holtslag, met de baby naar de slaapkamer, waar wij in bed liggen.
De vroedvrouw houdt de kleine in de deuropening van de slaapkamer omhoog.
“Jullie hebben er een broertje bij, zegt ze. Is het geen pracht baby, kijk zijn ene oorschelp heeft een poosje dubbel gezeten, letten jullie er ook goed op dat als jullie broertje in bed ligt zijn oortje plat ligt.”
We bewonderen de baby, als onze vader in de deuropening verschijnt, roept Peter meteen: “Papa, papa, papa mag hij net als mijn beste vriend heten?” “Hoe heet je beste vriend?'” vraagt onze vader.
“Rudy! ja… mag dat pap?” “Ik zal eerst even vragen of mama het een leuke naam vindt, ik had hem graag Nelis naar mijn oudste broer vernoemd, maar Rudy is ook wel leuk.
Peter zegt hoopvol, “Misschien vindt mama het ook wel een leuke naam.”
Even later komt papa de slaapkamer weer in en zegt, “Jullie nieuwe broertje gaat Rudy heten.
Tootje zegt: “Gelukkig, ik vind Nelis een ouwe mannen naam.” “We hadden hem toch leuk Nesie kunnen noemen,” zegt paps. Dat was voor ons kinderen, het moment dat we hilarisch moesten lachen en we door elkaar allerlei teksten riepen als, Nesie een feesie, Nesie het beesie, Nesie kop in de specie.

Wij spelen met z’n drieën op het twee persoons bed dat in de voorkamer staat. We waren wakker, maar moesten in bed blijven, Tootje is dan 11 jaar, ik Rietje 7 jaar en Peter is 5 jaar.
We springen nog wat op het bed en proberen op ons hoofd te staan: we waren uitgelaten. We hadden een nieuw broertje.
Om half acht haalt paps ons uit bed en zorgt dat we naar school kunnen.
Mama, ligt in een eenpersoonsbed in de achterkamer. Ze lacht lief naar ons en vraagt? “Vinden jullie het leuk een broertje,” Peter zegt meteen, ja, want hij heet net als mijn beste vriend, Rudy.
U vindt het ook een mooie naam, hè mama.” “Prachtig jonge,” zegt mama.”
Tootje neemt mij onder haar hoede en paps brengt Peter naar de kleuterschool.
Na enkele dagen wordt het borst voeden voor mijn moeder ondoenlijk.
Als de dokter erbij komt constateert hij een fikse ontsteking in haar linkerborst.
Ze kan Rudy alleen maar uit de rechterborst voeden. Och, wat heeft ze dagenlang een verschrikkelijke pijn en hoge koorts.
De linkerborst lijkt wel een rode kool; antibiotica is niet mogelijk met een kind aan de borst dus natte kompressen en een zalfje…. daar moest ze het mee doen.
Als de linkerborst beter is ontsteekt de rechterborst. M’n moeder is ook hier weer flink ziek van.
Dan gaat tot overmaat van ramp Rudy zijn kin ontsteken.
Als mijn vader om 1 uur thuis komt, kijkt hij in het bedje en zegt, “Tony dat ziet er niet goed uit.”
Hij wast zich, slaat Rudy de roze cape* en een extra wollen dekentje om en loopt met hem op zijn arm, een kinderwagen was er niet, naar de zuigelingenzorg op het Magalhaensplein wat een hele tippel is.
Het was in die tijd helemaal niet gangbaar dat een vader naar de zuigelingenzorg ging. Hij kreeg daar een complimentje en een zalfje, en de mededeling dat hij het goed in de gaten moet houden en zo nodig de volgende dag even langs de huisarts moest gaan.
.Als hij s ‘avonds om negen uur van de duivenvereniging komt, en Rudy uit zijn ledikantje pakt voor zijn voeding, zegt hij: terwijl mijn moeder de kleine voedt, “Dat ziet er volgens mij niet goed uit Tonie. Zo ga ik met dat kind de nacht niet in.”
Hij pakt hem goed in en gaat met de kleine naar het W.G. waar het op de Eerste Hulp ontzettend druk is.
Als hij na een uur aan de beurt is, vertelt hij dat hij van de zuigelingenzorg zalf heeft gekregen, maar dat hij er weinig verbetering in ziet en dat hij er helemaal niet gerust op is.
De verpleegster kijkt er naar en zegt.
“Dat valt wel mee hoor. Laat hem goed drinken en dan kunt u het beste morgenochtend even langs de huisarts gaan.”
Mijn vader staat min of meer verbouwereerd van de nonchalante manier waarop ze het zegt en antwoord ik wil graag dat er even een arts naar kijkt.” “Meneer! zegt ze iets neerbuigend, zo werkt het hier niet de artsen hebben het druk, gaat u morgen vroeg naar u huisarts dan zult u zien dat alles goed komt.”
“Mevrouw,” gaat Piet in de zelfde tonnage als de verpleegster door; Ik kom hier niet naartoe als ik niet heel ongerust ben.
De artsen hebben het druk, ik heb geen haast, en wacht graag tot er een arts beschikbaar is.”
“Of u schrijft een briefje waarop u aangeeft dat ik veilig met de kleine naar huis kan gaan en de nacht door kom, maar wel graag met u volledige naam er onder.”
Ze kijkt mijn vader aan en zegt, “Ik zal zien wat ik voor u doen kan.”
Mijn vader antwoord; “Graag dank u wel.”
De arts kwam even later. “Zo kereltje jij bent flink ziek, goed dat u vanavond bent gekomen.” Zegt hij tegen Piet, hij kreeg voor de kleine vanuit het ziekenhuis een antibioticakuur mee naar huis. Rudy knapte zienderogen op.
Wat een geluk dat paps, zo resoluut was opgetreden daarmee heeft hij ons Klavertjevier waarschijnlijk wel het leven gered.
*Rudy z’n babycape was roze omdat er in 1951 niets anders te krijgen was, maar hij was er niet minder warm om.
