
“Hé, ik heb geluk,” denkt Piet, “de pont staat al voor me klaar.”
Hobbelend fietst hij – op z’n fiets met houten banden – over de klep de pont op. Hij zet z’n fiets tegen de reling en leunt – kauwend op een propje tabak – over het hekwerk. Hij spuugt met een zuinig mondje in het water. Naast hem staat een oude man die ook in het water fluimt, maar een stuk verder.
“Ik heb gewonnen!” zegt de ouwe.
“Nou….gefeliciteerd ermee” zegt Piet.
‘Dank u wel,” zegt de man.
“Nog even en we zijn weer thuis,” zegt Piet
“Gelukkig wel,” antwoord de man.
Piet glimlacht. Het is lekker weer en de golfjes rollen gekuifd over het water. Er zweeft een meeuw naast de pont en Piet begint een deuntje te fluiten.
Hij merkt dat de aandacht van de oude man wordt weggetrokken.
“Wat is er aan de hand?” vraagt Piet.
“Ik denk dat dat die moffen zijn, daar aan de overkant. Stelletje bloedlijers! We moeten uitkijken voor razzia’s.”
Piet die veel scherpere ogen heeft dan de ouwe man ziet duidelijk dat er aan de wal een razzia wordt voorbereid en dat de pont er recht op af vaart.
Er breekt paniek uit aan boord, mensen schreeuwen naar de stuurman dat hij moeten omdraaien. De stuurman, daar hoog boven veilig opgesloten in z’n stuurhut, blijft echter stoïcijns voor zich uit staren en doorvaren.
Piet weet uit eerdere ervaring dat je de meeste kans op ontsnappen heb als je aan de zijkant van de pont staat. Hij verplaatst dan ook naar de zijkant. Echter de rest van de mensen doen precies hetzelfde en zo staan er twee dikke rijen mensen tegen beide relingen aangedrukt, terwijl het midden van de pont leeg is.
Piet wordt door de massa hard tegen een paar fietsen aangedrukt en heeft moeite met ademhalen. Hij heeft al zijn zelfbeheersing nodig om niet in paniek te raken.
De pont stoot tegen de kade en de klep zakt langzaam naar beneden. Links en rechts staan er hekken opgesteld met soldaten met het geweer in aanslag. “Einsteigen… einsteigen…” wordt er geschreeuwd. Maar de meute dringt achteruit terug de pont op. Er wordt geschoten en geschreeuwd. De meute moet naar voren door de fuik de vrachtwagens in.
Als haringen in een ton staan ze in de laadruimte van de ronkende en bonkende vrachtwagen. Als de vrachtwagen remt valt er een oude man over Piet heen die panisch om zich heen begint te meppen en schreeuwen, “vuile bloedhonden… vuile tyfuslei-ers” Piet die een klap op z’n gezicht heeft ontvangen zegt, “hé ouwe, rustig.” De ouwe man kijkt Piet woedend aan en begint te janken. Piet legt z’n hand op de mans hoofd en zegt niets.
De man snottert zachtjes door en Piet denkt, “wat raar, ik ben verdrietig voor die ouwe, maar tegenover mezelf ben ik onverschillig.” Piet kijkt om zich heen en ziet dat een ieder de situatie op z’n eigen manier verwerkt, de één staart naar boven, een ander draait fanatiek aan z’n trouwring, een ander bijt nerveus op z’n onderlip, weer een ander staat te bidden, iemand staat fanatiek z’n nagels schoon te maken en er staat er een met troebele ogen en schuim op z’n mond te mompelen, “vuile stinkmoffen, vieze gore tyfus bakken, laat ze allemaal aan de cholera bezwijken…!” De meesten staan echter met hun ogen dicht te prevelen.
“Wat gaan ze met ons doen?” vraagt Piet zichzelf af. Hij sluit z’n ogen en ziet zichzelf tegenover een vuurpeloton staan. Er klinken schoten. Hij probeert zich voor te stellen hoe het is om dood te zijn. Hij raakt verward als hij beseft dat het deel dat zich de dood voorstelt er ook niet meer zal zijn. Hij herkent zichzelf niet meer ten midden van al deze vreemde gedachten en gevoelens. Hij wil weg, weg uit deze situatie. “Tot z’n eigen verbazing hoort hij zichzelf afgemeten zeggen, “Ik wil naar huis, naar Tonie, naar m’n kinderen, ik wil stamppot, met een speklap, ik wil roken.” Verschrik kijkt hij om zich heen – al zijn dromen vallen als scherven in de plas van tranen aan z’n voeten. Hij kijkt om zich heen, hij herkent zijn eigen lot in het lot van de anderen. Hij voelt z’n maag samentrekken

Copyright Ⓒ 2016 – 2019 P. Schwank