
„Kom op Piet, zet hem op rennen!” schreeuwde Betsy. Piet rende als een haas over straat met in z’n voetspoor de andere mannen uit de buurt. De hele buurt stond op de stoep of hing uit de ramen te schreeuwen.
Dat er van een sterk geslacht sprake is was nu aan geen enkele twijfel meer onderhevig, nadat Tootje, s’ morgens de hardloopwedstrijd voor meisjes had gewonnen, had Piet nu ook de wedstrijd voor mannen gewonnen. Zowel Piet als Tootje hadden hiervoor de hoofdprijs ontvangen, een handdruk van de voorzitter van het buurt sportcomité dhr. Manus van Schelebeek en ieder een ons suiker. Tonie straalde, ze kon haar geluk niet op.
De volgende dag was de straat weer uitgestorven, bijna niemand had er nog een auto. En voor de enkeling die een auto had was de benzine op de bon,. ‘dus’ je zag zelden een auto rijden. Als je de lange straat afkeek was het enige wat je zag staan de twee handkarren van de firma Meijer. Ze stonden voor de karrenloods. Pal naast het huis van Piet en Tonie.
Voor de kinderen was dit prettig ze hadden alle ruimte om op straat te spelen. Die morgen speelde ze verstoppertje , Tootje had zich samen met kleine Jan achter een handkar verborgen. Kleine Jan was een bleke, schuwe jongen die door z’n vader stevig met de hand werd opgevoed.
Ineens kwam Koentje Koper de straat in gerent en schreeuwde met een overslaande stem dat hij kolen had gevonden. Tootje rent op hem af en vraagt, „Kolen waar?”
„Om de hoek bij de schuit.” zegt de kleine knaap hijgend.
Tootje bedenkt zich geen moment en rent de hoek om naar de Jacob van Lennepkade. Daar ziet ze bij de stookplaats van het Wilhelmina gasthuis een grote zwarte kolenschuit liggen. Op de schuit waren verschillende kinderen en mannen haastig in de weer om kolen te stelen. Tootje stond op de kade, het was haar ten strengste verboden op de schuit te spingen. Op de kade zag ze echter wat kooltjes liggen die ze snel oppakte. Met in iedere hand wat kooltjes rende ze naar huis.
Daar zet Piet net zijn fiets tegen de gevel.
“Papa…Papa….kijk es! Ik heb zwarte kolen,” ze toont haar zwarte handjes.
“Waar vandaan?” vraagt Piet.
“Om de hoek,” zegt Tootje.
Piet weet genoeg en handelt snel, hij opent de voordeur haalt een witte kool uit z’n schoudertas en rolt deze als een kegelbal de gang in. Hij duwt Tootje zachtjes naar binnen en zegt, “Geef de kool aan mama.” Hij trekt de deur dicht en loopt met grote stappen de hoek om naar de kade bij het Wilhelmina Gasthuis.
De boot was inmiddels compleet bedekt met graaiende elkaar wegduwende mensen. Piet sprong ertussen en wist al duwend, trekkend en listig met de massa meedeinend een halve tas met kolen te bemachtigen. Tonie had het nieuws al van Tootje vernomen, maar ze moest toch even schrikken toen ze Piet onder het kolengruis door de deur binnen zag komen. “Blijf staan Piet en raak niets aan, pas op m’n boeltje.”
“Goh, Piet wat heerlijk dat je nog wat kooltjes kon bemachtigen,” zegt Tonie. Ze heeft net Tootje naar bed gebracht en nestelt zich in de crapaud. “Ja … ja … „ zegt Piet in het niets voor zich uit starend. “Jammer dat we geen thee meer hebben hè,” keuvelt Tonie verder.
Daar de conversatie normaliter van Piet uitging, en deze weer heel flauwtjes reageerde, vroeg Tonie, „Piet, wat is er? Je bent zo stil.”?
Piet staat op en loopt langzaam naar het raam.
“Weet je Tonie, toen ik vanmiddag van de pont kwam liep ik een oud jeugdvriendje tegen het lijf – Bertje Bakker – daar heb ik even mee staan praten. Hij vertelde me dat een vroegere buurjongen van ons beiden verleden week is gefusilleerd. Die moffen hebben hem zomaar van straat opgepikt, als vergelding voor het één en ander.
“Goh, wat in en in triest voor de ouders van die Bert Bakker,” zei Tonie.
“Nee, Bert is niet dood, hij vertelde het mij. Ze hebben Jopie neergeknald, z’n achternaam weet ik niet.
We noemde hem als kleine jongens altijd Gore Jopie.” “Gore Jopie?”
“Ja, ik zal maar zeggen, hij ging niet regelmatig in het bad en rook niet bepaald naar bloemetjes.”
“Ach god, zo’n joch” zei Tonie.
“Tja,” ging Piet door, “Vader aan de drank en moeder nam het niet al te nauw met betrekking tot de zeden. Tenminste, de jongens in de buurt zeiden altijd dat ze een temeier was. Maar goed, ik kan het maar moeilijk uit m’n hoofd zetten.”
Tonie hoort de ontroering in Piets stem. “Dat kan ik me goed voorstellen, Piet.”
“Geen mens is vandaag de dag z’n leven zeker.” zegt Piet. Hij draait zich om en kijkt met vochtige ogen uit het raam.
Copyright Ⓒ 2016 – 2019 P. Schwank
