
Hoewel het oorlog was ging het leven gewoon door. In 1943 verhuisde Piet met zijn gezin naar de Jacob van Lennepstraat 166H. De nieuwe woning was niet alleen groter maar had ook een behoorlijke tuin. Tonie was zwanger van hun tweede kindje en vond het heerlijk dat ze nu zo dicht bij haar moeder woonde.
In de grote steden was er weinig voedsel te vinden en als er al iets te vinden was dan werd hiervoor zoveel gevraagd dat de man op straat het zich niet kon permitteren. Men had honger.
Ondertussen zat Koningin Wilhelmina in een paleis in Engeland aan de High Tea en vertelde over de radio aan het Volk dat ze stand moesten houden.
Piet was in zijn hoedanigheid van ‚jager/verzamelaar’ ‚s morgens vroeg de hort op gegaan. Tonie hoorde van Tante Jo over een rijtje appelbomen langs het spoor, waar- naar zeggen – nog wel wat appels te vinden waren. Tonie denkt, “Als ik het vanavond tegen Piet zeg vissen we misschien achter het net.” Ze besluit om zelf te gaan kijken. Ze kleedt zich aan en trekt Tootje haar schoentjes aan.
“Waar gaan we heen, mama?” vraagt Tootje.
“We gaan appels plukken, schat.”
“Mag ik m’n mandje dan meenemen, mama?
“Ja, neem maar mee, dan kan je mama helpen.”
Tonie weet niet precies hoe ze moet lopen, ze heeft alleen een vaag idee van de richting. Na een – voor de kleine Toot ontzettend lange – wandeling komen ze bij een spoordijk aan. Tonie heb geen idee of ze nu links of rechtsaf moeten. Tootje is moe en begint te huilen dat ze moet plassen. Na de kleine hiermee geholpen te hebben beseft de zwangere Tonie dat ze eigenlijk ook best wel moe is. Ze zet de kleine Toot op een laag muurtje en gaat er zelf naast zitten. Tonie kijkt over de spoordijk naar de wolken, je kunt zien dat de herfst er al weer aankomt. Ze kijkt naar de kleine Toot en ziet hoe de wind in haar haar speelt.
Tonie staart aandachtig van links naar rechts langs de spoordijk. Geen boom te zien. Wel ontdekt ze aan de rechterkant op een paar honderd meter afstand iets wat op een tunneltje onder de dijk door lijkt.
“Wellicht staan die appelbomen aan de andere kant van de dijk?”
Een kwartier laten staan ze aan de ingang van de kleine tunnel. Tonie ziet tientallen spinnenwebben met erg dikke spinnen erin. In haar verbeelding ziet ze er verderop in het donker van de tunnel nog duizenden. Tootje daarentegen neemt het tafereel onbewogen op. Om zichzelf moed in te praten begint Tonie tegen Tootje te vertellen dat ze niet bang hoeft te zijn.
Tonie pakt een kleine tak van de grond en geeft die aan Tootje, voor zichzelf breekt ze een grotere tak van een struik. Ze staart door de tunnel en ziet aan de andere kant twee reigers in het gras pikken. Ze pakt Tootje bij de hand en met de takken vooruitgestoken lopen ze langzaam de tunnel binnen. Er hangt een zurige ontbindingslucht en Tonie moet af en toe kokhalzen. Tootje begint hardop te fantaseren dat ze een rovershol binnenlopen. Tonie zegt niets en probeert met een scheefgetrokken mond te zorgen dat ze niet in een spinnenweb lopen.
De reigers vliegen op als ze Tonie de tunnel uit zien komen. Tonie kijkt langs de spoordijk en ziet aan beide zijde honderden molshopen. Ergens heel ver weg langs de dijk ziet ze iets wat op bomen lijkt.
“Kom Tootje,” zegt ze.” “Dat is vies.” Ze trek haar weg bij een dode vogel in het gras.
Vermoeid, maar met goede moed, begint Tonie in de richting van de bomen aan de horizon te lopen. De wereld naast de spoordijk strekt zich weids uit. De bomen waar ze op af lopen lijken op een laag mist te zweven en komen slechts langzaam dichterbij.
Het gras wordt hoger en daardoor het lopen zwaarder. Tonie begint haar gevoel voor tijd te verliezen; ze heb geen idee of ze nu al een kwartier of twee uur langs de dijk loopt. Tootje, die nog bijna nooit de stad uit is geweest, is stil en kijkt met grote ogen om haar heen.
De bomen blijken inderdaad appelbomen te zijn, een stuk of vijftig in een lange rij, er hangen geen appels meer in de bomen. Tonie kijkt in het hoge gras, maar daar is ook geen appel te bekennen. Ze voelt een huilbui vanuit haar borst opkomen. Ontmoedigd en vermoeit gaat Tonie in het gras zitten. Tootje loopt gefascineerd bij de bomen rond. Tonie slaat haar ogen toe en hoopt op een wonder. Als ze haar ogen weer opent staat Tootje voor haar en zegt, “Hier mama” en geeft haar een kleine appel.
“Waar heb je die vandaan?” vraagt Tonie verbaast.
“Daar,” zegt Tootje en wijst naar de andere bomen.
Op slag is Tonie’s vermoeidheid verdwenen en samen met Tootje weet ze – aandachtig zoekend in het hoge gras bij de 50 bomen- in het totaal 76 kleine appels te vinden. Ter plekke eten ze er samen vijf op. In Tootjes mandje passen er 3. Tonie verdeeld de rest van de appels zorgvuldig over haar tas en rugzak. Zo lang als de heenweg leek, zo kort leek de weg naar huis.
Thuisgekomen zette Tonie de tassen met appels in de keuken en ging samen met Tootje op bed liggen. Ze vielen direct in slaap.
Een uurtje later belegde Tonie de vier planken van de hoge glazenkast met nieuw kastpapier. Daarna werden de appels door Tonie gewassen en één voor één opgepoetst waarbij Tootje hetzelfde mocht doen met de drie appels uit haar mandje. Hierna plaatste Tonie de appels zorgvuldig – alsof het Fabergé eieren waren – in rijen op de planken van de hoge glazen kast. Toen ze hiermee klaar was nam ze een paar stappen naar achteren om de collectie te bewonderen waarbij ze zacht tegen zichzelf zei, “Wat een kostelijk bezit.”
Toen Piet thuis kwam was hij aan de ene kant aangenaam verrast en best wel trots op z’n vrouw, maar aan de andere kant toch ook bezorgd, hij zei haar dat hij blij was met de appels, maar dat hij niet wilde dat zij dit soort zoektochten in haar eentje ondernam.
De week erna bestond het dagmenu voornamelijk uit een appel als ontbijt en – als Piet met wat aardappels thuis kwam – hete bliksem als diner.
Elke ochtend keerde Tonie de overgebleven appels zorgvuldig om en zag met een lichte weemoed hoe hun aantal toch wel heel snel afnam.
Op de zondag erna zat Piet met wat van z’n zusters bij z’n moeder thuis rond de kachel. Ze dronken warm water met een vleugje van thee. Piet gaf z’n moeder de laatste twee appels die hij nog over had. Hij vertelde dat ze de hele week bijna alleen appels hadden gegeten. Een van z’n zusters zei daarop, “Dat kind van jullie wordt op die manier nog eens een appel.” Een ander wist het beter en zei, “Nou, als ik zo naar Tonie kijk wordt het eerder een peer.”
Piet ging er niet op in, hij keek naar z’n moeder en zag dat ze blij was met de appels.
Copyright Ⓒ 2016 – 2019 P. Schwank
