
„Kijk es Toot, wat mama voor je gemaakt heeft.” Tonie heeft voor de kleine Toot van wat meel en water een flensje gebakken. Ze rolde het op en gaf het Tootje in haar hand. Die at het – ondanks dat er geen suiker op zat – gulzig op.
Tonie pakte een washandje en waste Tootjes handjes. Dan pakt ze Tootjes rechterhandje geeft er zachtjes een klap op en zegt,
“Ga naar de markt … koop een koe … stukje toe … van de pens … voor het zieke mens …” bij elke zin geeft ze een klapje. Maar na de laatste zin geeft ze geen klapje maar zegt ze, Kiele, kiele, kiel” en kietelt Tootje in haar buik. Tootje vind het prachtig en Tonie moet het spelletje meerdere malen herhalen.
“Zullen we naar oma in de Kinkerstraat gaan” vraagt ze aan de kleine Toot.
“Ja, met de tem!” roept de bijna driejarige Tootje blij.
“Ja, we gaan met de tram,” antwoordt Tonie.
Het zonnetje straalt, de hemel is overwegend blauw, maar er staat wel een fris windje. De kleine Toot huppelde vrolijk aan Tonie’s arm, en om de paar stappen roept de kleine telkens, “Kiele, kiele, kiel!”
Ze lopen over de Van Boetselaerstraat naar het Frederiks-Henderiksplantsoen waar de tramhalte zich bevind. Hierbij passeren ze de hoefsmid, die fluitend tussen twee paarden staat.
Net op het moment dat Tonie en Tootje de brug van de Van Hallstraat naar de Kostverlorenstraat over zijn begint het luchtalarm te loeien. Tonie kijkt verschrikt waar ze dekking kan zoeken. “Kom Toot, we moeten rennen,” zegt ze, terwijl ze haar hand stevig om Tootjes handje klemt.
Door de loeiende sirenes beginnen de paarden bij de hoefsmid wild te steigeren. Tonie schrikt van de steigerende paarden en maakt tijdens het rennen een vreemde bokkensprong opzij. Hierbij raakt een van haar kousen van haar jarretelgordel los. Tijdens het rennen probeert ze haar afzakkende kous naar boven te trekken. Hierbij negeert ze verschillende natuurkundige wetten en duikelt voorover. Als in slow motion ziet ze de bestrating op zich af komen. Ze komt ongenadig hard met haar knieën op de bestrating terecht. Uit haar ooghoek ziet ze Tootje met haar voorhoofd op de straattegels slaan.
Tonie tilt Tootje van de straat en ziet hoe haar voorhoofd blauw opzwelt. Een moment vreest ze het ergst, dan neemt ze min of meer opgelucht waar dat Tootje begint te huilen.
“Kom snel hierheen!”
Tonie kijkt in de richting van het stemgeluid en ziet een oude vrouw de deur van een benedenwoning open houden.
“Kom snel!”
Tonie draagt haar kind de woning in.
“God, wat bloeden uw benen,” zegt de oude vrouw.
Tonie negeert het en vraagt om een doekje met koud water voor haar kind.
De vrouw kijkt naar Tootje en zegt “Och lieverd, wat een bult heb je op je hoofd. Ik weet wat beters, ik heb in de keuken nog een likje boter, dat is net genoeg om op jouw hoofd smeren.”
Bij de zin ‚boter op je hoofd smeren’, schrikt Tootje en wordt bang. Ze denkt dat de oude vrouw een heks is die haar wil opeten – net zoals in het sprookje Hans en Grietje en om er een echte lekkere maaltijd van te maken haar eerst dik met roomboter wil insmeren. Tootje begint te schreeuwen en te huilen, “ik wil niet eten worden!”
De vrouw kijkt verbaast, ze herkend zichzelf niet in de kannibalistische aantijgingen. Tonie is ook verbaast, maar ineens snapt ze hoe de vork in de steel zit. Ze zegt zachtjes,
“Rustig maar lieverd, die lieve mevrouw gaat je niet opeten.”
De vrouw doet een stap achteruit en kijkt Tonie aan met een blik van,
“Die twee zijn niet goed bij hun hoofd.”
“Ze heeft gisteravond het sprookje van Hans en Grietje gehoord,” zegt Tonie.
De vrouw begint het te snappen. Met nieuwsgierige verbazing neemt deze waar hoe Tonie aan haar dochter uitlegt dat mevrouw haar niet wil opeten maar de pijn aan haar hoofd wil verzachten. Na een paar minuten kalmeert de kleine. En terwijl de oude vrouw wat boter over de bult smeert houdt Tootje met twee handen stevig haar moeders hand vast.
“Hier lieverd,” zegt de oude vrouw als de bult ingesmeerd is, “Lik mijn vinger maar af, want de boter aan mijn schort afvegen, dat is Gods zonde”.
Met een glimmend voorhoofd ligt Tootje in haar moeders armen als er op de verdieping erboven iemand de wc doortrekt. Tootje slaat haar oogjes op in de richting van het geluid. Geëmotioneerd verzucht de oude vrouw, “Och, moet je haar nu eens devoot zien kijken, die kleine engel.”
Een tiental seconden later staat de vrouw langzaam op en zegt, “Goed, laten we nu uw knieën verzorgen.”
Copyright Ⓒ 2016 – 2019 P. Schwank
