
Alles is wit. Piet fietst door de krakende sneeuw tussen de contouren van iets wat een smal weggetje lijkt. Rondom hem de besneeuwde, zich aan alle kanten uitstrekkende, Beemster. Alhoewel het een strenge winter is, is het vandaag vrij mild en hangt een vaal zonnetje boven de witte bomen aan de horizon.
Tot zover het goede nieuws. Het slechte nieuws is dat Piet bij alle boerderijen, waar hij normaal zaken mee deed, had aangeklopt. Het was hem, ondanks zijn vele aanprijzen, nog niet gelukt het damast tafelkleed en de bijbehorende servetten voor iets te eten te ruilen.
Hij zegt tegen zichzelf, „Ach, de nieges zit er gewoon in.” Hij denkt wat dieper na, stelt zijn eerdere conclusie bij en zegt, „Nee, het zit anders, die boeren hebben waarschijnlijk niets met damast, die hebben liever boerenbont.”
Maar Piet is een doorzetter, hij geeft niet gauw op. In de verte aan de horizon dwarrelt er een pluimpje rook omhoog de klare winterlucht in. “Oh, daar ligt ook nog een boerderij,” denkt Piet, daar ben ik nog nooit geweest.” Piet besluit er heen te fietsen, want immers niet geschoten is altijd mis.
Bij de boerderij aangekomen zet Piet z’n fiets tegen een geknotte wilg. Hij loopt door de sneeuw in de richting van de voordeur.
Piets hart springt in z’n keel. Schijnbaar uit het niets komt er blaffend een enorme rottweiler op hem afrennen.
Iemand schreeuwt vanachter een deur met een klein uitgezaagd hartje erin, “Rex, sta!”. Zwaar ademend staat de rottweiler voor Piet.
Voorzichtig probeert Piet een stap naar achteren te maken. Meteen opent de rottweiler grommend z’n beslijmde bek. Piet blijft als aan de grond genageld staan en staart diep in het beest z’n vleesmolen.
“Rex, sta!” klinkt het nogmaals vanachter de deur.
De tijd verstrijkt langzaam … er komt waterdamp uit de neusgaten van de hond … er loeit een koe … er klinkt gekakel van kippen.
Na een eeuwigheid hoort Piet een droge metalen klik achter de deur met het uitgezaagde hartje.
Er verschijnt een gedrongen boer op houten klompen die langzaam op Piet afloopt.
Piet wil wat zeggen, maar zodra de eerste lettergrepen z’n mond verlaten slaat de hond weer aan.
De boer gaat achter de hond staan en neemt Piet seconden lang zwijgend op.
Dan trekt hij een grote boeren zakdoek uit z’n jaszak en snuit toeterend z’n neus. Hij bestudeert de inhoud van de zakdoek en propt hem weer in z’n zak. Hij neemt Piet nogmaals van top tot teen op en zegt, „wat mot dat hier…”
Piet kijkt naar de hond.
De boer zegt, “Rex zit.”
Rex gaat zitten.
“Ik heb handel, een fraai damast tafellaken.”
“Wa bélieft?”
“Tafelkleed,” vertaalt Piet.
“Hmm, gromt de boer,” hij knikt met z’n kin omhoog als teken dat Piet het mag laten zien.
Piet haal het kleed uit z’n schoudertas.
De boer gromt wederom “Hmm,” en knikt met z’n kin omhoog, maar nu als teken dat Piet z’n prijs mag noemen.
Piet kent het spel en zegt, “Een zak aardappelen.”
De boer prevelt , “Ho, ho,” en knikt met z’n kin naar beneden.
“Een halve zak dan?” zegt Piet.
De boer maakt een smakkend geluid en zegt, “Goedendag!”
“20 bonken dan?” zegt Piet enigszins geschrokken.
“Nee, ik zal tien bonken geven.”
“Piet gooit de servetten in de strijd.”
De onderhandelingen gaat nog even door.
Aan het eind ervan is Piet niet alleen z’n prachtige tafellaken en z’n servetten kwijt, maar ook z’n das, muts en bretels. Piet houdt met z’n ene hand z’n broek omhoog en hangt met z’n andere hand zijn rugtas over zijn schouder. Daarin de opbrengst: 10 bonken, 3 winterwortels, 3 kleine uien.
Daarna geeft de boer Piet het ei dat voor Piet de doorslag gaf. Piet stopt het ei voorzichtig in zijn jaszak.
Tegenover Piet staat de boer met de, in het tafellaken gerolde, spullen onder z’n arm, met twee vuisten in z’n broekzakken tabak te kauwen.
Even komt de volksverheffer in Piet weer naar boven en zegt hij tegen de boer. ”Ik ben blij voor u, dit fraaie tafellaken zal bijzonder veel sfeer brengen tijdens het zondagavond diner.”
De boer rochelt diep en spuwt een bruine fluim in de sneeuw.
Hij zegt mopperend, “Nee, moeders de vrouw maakt er luiers van.”
Piet stap op z’n fiets en bedankt de boer.
“Man,” zegt de boer, „kunt gij in de stad ook aan een piep komen.”
“Een pijp?”
De boer knikt.
“Wat levert dat op?” vraagt Piet.
“Moeten wie eve aanzien,” antwoord de boer.
“Het is anders een eind fietsen,” zegt Piet.
“Voor een knappe piep, man, heb gij een paar dage ut buikje vol.”
“Hmm, ik kijk wat ik voor u doen kan.”
Piet fietst weg. De hond achtervolgt hem blaffend langs een rij knotwilgen tot aan het kleine bruggetje.
In de verlaten polder is het koud. Het begint te waaien. De koude wind striemt over Piet z’n kale hoofd. Het lijkt wel of z’n oren eraf vriezen. Maar de gedachte dat hij straks thuis een lekker potje hutspot kan koken geeft hem vleugels.
Plots komt er een harde windvlaag en Piet gaat bijna onderuit en slaat hierbij met z’n elleboog tegen z’n ribben.
Vijf minuten verder denkt Piet ineens aan het ei in z’n jaszak. Hij stopt en stapt van z’n fiets. Zijn broek zakt af. Piet laat verschrikt z’n fiets los en trek haastig z’n broek omhoog. Schichtig kijkt hij in het rond. Hij staat alleen in het midden van een grote, witte schijf. Gelukkig, er is geen sterveling te zien.
Voorzichtig voelt hij in z’n jaszak. Het ei lijkt ongeschonden. Hij haalt het uit zijn jaszak en ziet dat er een barst in het ei zit. Piet gaat wijdbeens staan om te voorkomen dat z’n broek wederom afzakt. Met z’n vrijgekomen hand pak hij een klein tabaksblik uit z’n rugzak. Er zit nog één stukje pruimtabak in. “Nou Piet, vooruit met de geit, dat heb je wel verdient,” spreekt Piet zichzelf bevoogdend toe en steekt het stukje tabak in z’n mond. Voorzichtig laat hij het ei in het tabaksblik leeglopen. Zo dat is een hele opluchting, het ei is gered.
Thuis gekomen ging Tonie direct hutspot maken. Piet stond zich bij het fornuis te ontdooien. “Oh,” denkt hij ineens, Het ei.”
“Wacht To, ik heb een verassing voor onze kleine Toot, zegt Piet, terwijl hij de keuken uitloopt.”
Als Piet met het tabaksblik in z’n handen de keuken weer instap zegt z’n vrouw,
“Ach man, doe niet zo belachelijk, jij ook altijd met die melige grappen van je!”
“Nee, kijk,” zegt Piet terwijl hij het blikje opent. “Een ei.”
“Een ei,” zegt Tonie langzaam, “Een kostelijk ei”.
Een ei was luxe waar je tijdens de oorlog in de stad met geen mogelijkheid aan kon komen.
“Heb je nog een druppeltje olie, dan kunnen we het voor die kleine meid bakken,” vraagt Piet.
“Smaakt dat ei dan niet naar tabak?” vraagt Tonie.
“Allez, eieren met een vleugje tabak,” zegt Piet met een Frans accent.
Tonie kijkt enigszins bezorgd.
Een kwartiertje later zitten Piet en Tonie met kleine afgemeten hapjes van de warme hutspot te genieten en kijken voldaan hoe de kleine Toot van het ei zit te smullen.
“Eieren met een vleugje tabak, voor onze kleine prinses Tootje,” zegt Piet met een voorname stembuiging.
Tonie knijpt haar ogen dicht en glimlacht.
Copyright Ⓒ 2016 – 2019 P. Schwank
