
15 – 7 – 1919
19 -11 – 1938
Maria was het jongste zusje van Piet. Het was een mooi meisje, maar ze was altijd vermoeid. Haar broers en zusters kwamen met de volgende diagnose: Marietje was altijd zo moe, omdat moeder haar veel te veel verwende.
Volgens moeder zat de vork anders in de steel: “Dat kind heeft volgens mij iets onder haar leden, daarom is ze altijd zo moe.”
„Je moet haar gewoon niet zoveel verwennen,” wisten de broers en zusters 100% zeker in hun complete onwetendheid. „We zijn allemaal wel eens moe, dat neemt niet weg, dat ze jou een beetje in de huishouding kan helpen.”
Moeder schudde met gesloten ogen haar hoofd en zei, ” dat maak ik zelf wel uit, maar wat ik je brom, dat kind is ziek.”
Waarop haar broers en zusters altijd maar weer cynisch antwoordden, “Ja, ontzettend ziek, behalve als het orgel in de straat is, dan moet je d’r zien dansen.”
Moeder schudde dan meewarig haar hoofd en zei, „Ja, het is goed met je, maar bemoei jij je nou gewoon effe lekker met je eigen mispoge, ja?”
Omdat Marietje steeds sneller vermoeid werd begon moeder zich steeds meer zorgen te maken. Ze besloot om met het kind naar de dokter te gaan en zich ditmaal niet te laten afschepen met een geruststellend verhaaltje, staalpillen, het advies meer spinazie te eten of een aspirientje.
Door moeders aanhoudendheid werd Marietje naar het Wilhelmina Gasthuis verwezen voor een bloedonderzoek. Het arme kind bleek een dodelijke bloedziekte* te hebben. Ze heeft nog een jaar of twee geleefd voor ze op haar negentiende stierf.
Piet keek verwonderd naar z’n zusje die in de slaapkamer in haar doodskist lag opgebaard. Ze lag daar voor zijn ogen, met nog steeds een blos op haar wangen, maar toch was ze er niet meer.
Het is november 1938. Die ochtend op de begraafplaats waait er een gure wind door de kale bomen. Laag over het grindpad kruipt de mist waardoor Nelis, Piet, Bep en Maria’s verloofde** zich met de doodskist op hun schouders voortbewegen. Vader en moeder strompelen er gearmd achteraan, ze proberen zich goed te houden.
Piet kijk naar de modder op de bodem in het donkere graf. Hij kijkt om zich heen en ziet voor het eerst zijn hele familie rond het graf als een groep stervelingen, een groep lotgenoten die vroeger of later voorgoed in de aarde zal verdwijnen.
Stil kijkt hij hoe de doodskist langzaam wegzakt in het donkere graf. Hij denkt nog even aan de blos op Marietjes wangen. Dan hoort hij de eerste schep aarde met een plof op de houten kist vallen. Hij neemt een klein handje aarde op en laat dit in het graf vallen, draait zich om en loopt langzaam naar z’n ouders en zegt, “Kom’ laten we gaan”.
* Waarschijnlijk leukemie
** Jopie Hekelaar
Copyright Ⓒ 2016 – 2019 P. Schwank
