
Het is een paar dagen voor kerstmis 1962.
Tonny – mijn oudste zuster – is inmiddels met Wil getrouwd en woont op de Bilderdijkkade.
De rest van ons gezin zit thuis, met zijn zessen rond de etenstafel, als Lenie plots opspringt.
“Waar ga je heen?” vraagt mijn vader.
“Even een slokje water drinken,” zegt Lenie.
De kerstboom staat er prachtig bij; hij is groot en reikt helemaal tot het plafond.
Lenie wurmt zich tussen mijn vader en de kerstboom door, maar blijft met haar jurk aan een tak hangen.
De kerstboom valt met een harde klap – en het geluid van veel brekende kerstballen – tegen de grond. De grote kerstbal – die ieder jaar aan een lintje aan het plafond wordt gehangen – krijgt ook een opsodemieter en zwaait woest heen en weer, maar raakt het plafond telkens nét niet.
Overbluft door zoveel geweld is iedereen doodstil gevallen.
… en dan gaat de deurbel.
Lenie wil naar de deur rennen, maar mijn vader pakt haar bij haar arm en zegt:
“Ga jij eens even zitten.”
Hij gaat zelf de deur opentrekken.
“Wie is daar?” roept hij boven aan de trap.
Van beneden klinkt een helder, deftig stemmetje: “Kerstboooom!”
“O jeetje … ”, zegt mijn moeder: “… daar zal je Miesje hebben.”
Miesje was een volle nicht van mijn moeder en was in mijn beleving een jaar of zeventig, maar in werkelijkheid was ze 53 jaar. Ze kwam eenmaal per jaar – rond de kerstdagen – bij ons op visite, omdat ze onze kerstboom zo mooi vond.
Miesje was een aanzienlijke verschijning met een hele deftige stem.
“Goedenavond ” zegt ze, als ze bij ons binnen komt lopen.
Ze kijkt glimlachend, doch ietwat verrast, naar de horizontale kerstboom en zegt dan opgewekt: “Ja, zo kan het natuurlijk ook!”
Waarop mijn vader zegt: “Tja, dat kan ook gebeuren. Wat zeg je er van, Mies?”
“ Och, …“, zegt Miesje, … dit kan er ook nog wel bij. Wat een enerverende dag.”
De boom word recht gezet en we pakken gezamenlijk de ergste scherven bij elkaar.
Miesje blijft hoogstens anderhalf á twee uur, dus word besloten de rest van de rommel straks op te ruimen.
Dan zegt mijn moeder “Mies, ik ga eerst even een lekker kopje koffie zetten.”
Ze heeft net een nieuwe stenen koffiepot met een Melitta filter. Ze begint de koffie, met een dun straaltje water, op te schenken. De koffiegeur verspreid zich heerlijk door het huis.
“En dan is er koffie,” zegt mam en schenkt voor ons allemaal een kopje in.
Lenie en Rudy drinken Exota.
“Wat is er voor jou nog meer enerverends gebeurd, Mies?” vraagt mijn vader, terwijl hij aan zijn veel te hete koffie nipt.
“Nou, gebeurd … dát niet,” zegt Miesje, ” Ik heb het mezelf aangedaan … zoals jullie wel weten reis ik veel en vaak met de trein. Als ik dan in de coupé zit en er komt een conducteur, dan komt het wel voor dat er iemand in de coupé zit die geen geldig vervoersbewijs heeft. Ik denk dan altijd: ‘Wat moedig als je dat durft’, maar vanochtend
dacht ik: ‘Mies, je bent nu drieënvijftig.
Als je wilt weten hoe zwartrijden voelt, dan moet je dat nu doen.’
Ik heb dus geen kaartje gekocht. Ik vond het achteraf wel leuk, maar goed voor je zenuwen zijn die grapjes niet. Je knijpt hem als een dief in het donker en zit steeds te loeren of er een conducteur aankomt.
En wat je allemaal zit te bedenken voor het geval je wel controle krijgt.
Ik heb, geloof ik, wel tien scenario’s doorgenomen. Terwijl ik achteraf denk dat ik bij controle gewoon gezegd had: ‘Och meneer, het is een test. Geeft u mij maar een boete.’ Maar ik heb het wel gedaan en dat had ik vorige week nog niet van mijzelf verwacht.
Ik wil er trouwens geen gewoonte van maken hoor, want netjes tegenover de betalende reizigers is het natuurlijk niet.”
“Beginnen jullie er maar nooit aan, zegt ze richting Rudy en Lenie; “In ieder geval niet voor jullie zo oud zijn als ik nu ben, dan mag je het wat mij betreft ook een keer proberen.”
Ze zegt er lachend achteraan, “Maar wel altijd eerst aan je vader of moeder vragen.
Hier, stoppen jullie het geld van het treinkaartje maar in jullie spaarpot”, zegt ze tegen Rudy en Lenie, “Ik hoef er tenslotte niet aan te verdienen. Ik wilde alleen weten of ik het durfde en hoe het voelde.
Dat weet ik dan nu wel, ik durf het! … maar het is een bijzonder naar gevoel.” zegt ze met een geaffecteerd stemmetje.
Als er gezellig nog wat over en weer gepraat is, stapt Miesje weer op.
Veel aan de kerstboom was er niet te bewonderen.
Ze zegt “Nou lieve mensen, ik hoop de boom volgend jaar weer van de andere kant te bewonderen.”
Tegen Lenie zegt ze, “Dan moet jij maar aan de andere kant van de tafel gaan zitten; dat is veiliger.”
Waarop mijn vader zegt, ” Nee hoor Mies,” mijn Eusi blijft gewoon bij mij zitten.
Een ongeluk kan iedereen overkomen.”
“Nou, tot volgend jaar dan maar weer,” zegt Miesje terwijl ze de trap afloopt.
Wij zijn niet de enigen waar Miesje heen gaat. Ze had neven en nichten door het hele land en ze bezocht ze allemaal. Miesje was directrice van het ziekenhuis in Krommenie.
Ze was nooit getrouwd.
Een leuke bijkomstigheid:
Toen ik dit verhaaltje schreef heb ik het voorkomen van Miesje als volgt beschreven:
Zwarte, platte hoed, keurig gekapt grijs haar in een dotje, beschaafde rode lipstift, echt ouderwets lange, geheel donkere, kleding.
De zwarte paraplu maakte het plaatje compleet. Mijn oudste zus, Tonny, was het daar helemaal mee eens.
Toen Lenie, mijn jongste zusje, dat las zei ze geschrokken: “Miesje? Nee toch?! Die ken ik in bloemetjesjurken en hoedjes met fruit en fazantenveren! Als Miesje er was zat ik me telkens weer aan die fantasievolle hoedjes te vergapen.”
Dat vond ik wel heel frappant, maar bij nader inzien – toen wij oudsten nog thuis woonden – kwam Miesje alleen rond de kerstdagen.
Later, toen ze gepensioneerd was, – mijn vader was toen al overleden – kwam ze ook zo af en toe in de zomer mijn moeder opzoeken.
In dat jaargetij ging ze dus uitbundig en vrolijk gekleed.
Ze was in mijn beleving toen een oude vrouw, maar had een springlevende en vooral jonge geest.
*Koosnaampje voor Leny.
