
De dag dat mijn zwager Wil voor het eerst bij ons thuis kwam, kan ik me nog, als de dag van vandaag, herinneren.
Het was een ijskoude winter en deze winterdag was het niet anders…. het vroor dat het kraakte. Ons huis in de Kinkerstraat – een huis vol kieren en gaten – was niet warm te stoken. De haard van mijn ouders was een mooie haard, maar warmte geven, ho maar.
Dat was niks voor mijn vader. Hij ging naar het Waterlooplein en kocht een potkacheltje. Wij vonden het een lelijk, oud kacheltje.
Mijn vader had onze haard van de kant getrokken, het potkacheltje neergezet en de oude haard meteen naar zolder gesleept, onder het motto: opgeruimd staat netjes.
Hij wilde ons in een verwarmd en opgeruimd huis opvangen als we uit school kwamen.
Mijn moeder was met baby Leny naar de zuigelingenzorg, dus mijn vader kon zijn gang gaan. Toen mijn moeder thuis kwam was het inderdaad lekker warm. Ze zei meteen: “Wat een oud kacheltje, wat een oud ding is dat.”
“Ja Tonie, meid we hebben geen liggende gelden, we moeten roeien met de riemen die we hebben.”
Ze hadden de zomer ervoor net Jabo genomen, wat volgens mij de eerste soort vaste vloerbedekking was.
Tante Dien had voor twee knappe leunstoeltjes gezorgd. De velourse crapauds waren mooi, maar veel te groot geworden voor de kleine woning, waar we inmiddels met zeven personen woonden.
De klok op de schoorsteenmantel was in mijn ogen mooi.
Het dressoir zag er ook mooi uit. .maar nu… dat ouwe kacheltje!
Ik hoorde m’n moeder mompelen: “Mijn prachtige haard…Och Piet, ben je vergeten dat die jongen vanavond komt?”
Met ‘die jongen’ bedoelde ze Wil, Tonny haar vriendje.
“Hoezo?” vroeg mijn vader, “Toch juist heerlijk als die jongen in een lekker verwarmd huis komt.”
“Nou…zei mijn moeder… “dat ouwe kacheltje! Bij die jonge thuis hebben ze telefoon en televisie.”
“Ach Tonie hou toch op,” zegt mijn vader. “Denk je nou echt dat die jongen naar dat kacheltje kijkt? Die denkt lekker warm is het hier.” “Meid,” zei hij tegen mij: “ga jij even bij Tietje een tubetje kachelpoets halen.”
Tietje en haar man waren eigenaars van een piepklein drogisterij winkeltje in de Ten Katestraat. Waarom ze Tietje genoemd werd heeft geen verdere uitleg nodig; Tietje was overigens een heel klein dik vrouwtje en achter in de zeventig.
Ik ging kachelpoets halen en mijn moeder dekte het Jabo af met kranten. Al mompelend “O, denk in godsnaam aan me goeie Jabo.
Mijn vader poetste het kacheltje en zei, toen hij klaar was;
“Als je me nou eerlijk uit mijn hart vraagt, vind ik het nog leuker staan dan die haard.”
Me moeder zei, met een bezorgd gezicht. “Nou leuker?… maar eerlijk is eerlijk, het is wel lekker warm”.
Die avond komt Tonny’s vriendje Wil. Mijn vader pakt een stoel, zet die naast de kachel neer en zegt tegen Wil: “jongen, ga jij hier eens zitten en zeg nou es eerlijk, wat vind jij nou van dat kacheltje?”
Wil antwoordt “Lekker warm.”
“Nou zie je wel, Tonie, “zegt mijn vader blij.
“Dat is toch beter dan dat je bij die mooie haard zit te vernikkelen?”
Wil knikt instemmend.
“Zo is het, jongen! Lekker warm en gezellig hè”, voegt hij er met een blij gezicht aan toe.
