
“Moeder, waar zijn mijn trim spullen? “roept Beppie.
“O jonge die hangen nog buiten te luchten, ik pak ze wel even.”
“Nee moeder je bent toch bezig, wacht maar dat kan ik zelf wel doen.
“Ga je lang lopen?” “Nee één Sloterplassie.”
”Oké dan eten we gewoon om zes uur.”
“Je moet wel even schone sokken pakken, die andere heb ik in de was gegooid.” zegt Dien, terwijl ze de aardappelschillen in de schillen mand kiepert.
“Als ik jou was zou ik vandaag mijn Lammy-coat maar thuis laten Bep,” zegt ze het zweet van haar voorhoofd vegend. “Het is 24 graden.” “Nee moeder, ik loop niet zonder Lammy, dan gooi ik mijn reputatie te grabbel. Ik sta bij de Sloterplas bekend als, De Lammy Man.”
“Ze zullen zo zoetjes aan wel zeggen,”Die Lammy gek,” zegt Pietje.
Waarop tante Dien zegt: “Hè, laat die jongen nou.”
Beppie was een jongen van uitersten. Hij was lid van een damclub.
Daar werd je toegelaten als je een goed spelletje kon dammen, en dat kon hij.
En zo had hij meer kwaliteiten.
Maar hij had ook branie voor tien… over tien gesproken:
“Ze testen je eerst voor ze je op die damclub toelaten,” sprak hij – terwijl hij een interessant gezicht trok – Je moet minimaal een IQ van tien hebben, voor ze je als lid aannemen.” zei hij, trots kijkend, met een stalen gezicht,” want dat een IQ van tien ongeveer het IQ van een visstick is, dat wist hij dan weer niet.
