
„Lieve mensen,” sprak Nelis gebiedend en met grote waardigheid, „mag ik even – in de hoedanigheid van oudste Zoon én stamhouder – een beroep doen op uw welwillende aandacht.”
De mensen waren stil en vroegen zich zwijgend af of de spreker wel helemaal lekker was.
Nelis schraapte zijn keel en terwijl hij zichzelf opblies ging hij verder met, „Waarde familie en aanverwanten, ik beschouw het als mijn heilige plicht om voor u – in de hoedanigheid van Oudste Zoon – deze Gouden Bruiloft op waardige wijze, formeel te openen. Ik en het bruidspaar heten u dan ook van harte welkom op dit vreugdevol samenzijn. Ik – als Stamhouder én Oudste Zoon – hoop dan ook oprecht dat u van ons wederzijds samenzijn zult genieten en uw best zal doen om er voor het bruidspaar een onvergetelijke dag van te maken.”
Nelis, ontroert door z’n eigen welsprekendheid, haalde een enorme zakdoek van rood boerenbont tevoorschijn en droogde hiermee, de in zijn ogen opwellende, tranen.
Er viel een vrij lange, oncomfortabele, stilte …
Henkie van Leen doorbrak de stilte en begon met een zwaar Amsterdams accent te schreeuwen, “Ja zoals gewoonlijk stront voorop, hé minse*, die ouwe trekkast van mij, die speelt zo vals als een krolse kat, maar als jullie maar hard genoeg meezingen merkt geen hond daar wat van!”
Meteen haakte de hele ploeg in en begon enigszins vals, maar uit volle borst mee te zingen:
♪♬♫ … En van je helá, holá, houd er de moed maar in … ♪♬♫
Nelis, die z’n publiek verloren had, stond erbij en keek erna. Jan Both trok Mientje aan haar arm de dansvloer op. Jan sloeg z’n arm op z’n rug en met z’n duim naar z’n stuitje wijzend zetten hij met brede schaatsende bewegingen een Jordanese wals in. Al snel cirkelde de paartjes brooddronken in het rond. De anderen stonden eromheen te zingen en te klappen.
Copyright Ⓒ 2016 – 2019 P. Schwank

Een gedachte over “Het Gouden Huwelijksfeest, deel III”