
Bij mijn opa en oma woonde nog een grootvader. Dat was in die tijd heel gewoon. Wat ik daarvan weet is dat de oude man in kwestie dagelijks, voor het gehele gezin, de aardappelen schilde.
Mijn vader vertelde dat de oude man, ondanks dat hij een hand verloren had, de aardappelen zo dun schilde dat de schil niet knakte als je hem dubbelvouwde.
Hij legde hiertoe de aardappel in een kuiltje van zijn arm waar voorheen zijn hand zat.
In de tijd dat hij nog werkte, werd hij door de mensen ‘de Schone van de Overtoom’ genoemd. Of hij zo knap qua uiterlijk was of zo netjes werkte, geen idee.
Zijn beroep was lantaarn aansteker.
Hij stak elke avond alle lantaarns op de Overtoom aan.
Dus een kilometer heen en een kilometer terug aansteken.
Mijn vader vertelde ons daar nog een leuk verhaaltje over.
Hij vertelde dat zijn opa altijd, te pas en te onpas, het volgende rijm voordroeg:
„Eerst stond het op palen,
toen viel er nog wat te halen.
Toen hing het aan touwen,
toen kon je het nog effe houwen.
Maar nu komt het uit de grond
en is het helemaal stront.”
Dat hield in:
„Eerst stond het op palen, toen viel er nog wat te halen”
De olielampjes stonden op palen.
Ze moesten met olie gevuld worden en dan bleef er wel eens een maatje over voor thuis.
„Toen hing het aan touwen, toen kon je het nog effe houwen”
De gaslampen hingen aan touwen, Ze moesten af en toe van een nieuw kousje voorzien worden.
En bleef er wel eens een kousje voor thuis over.
„Maar nu komt het uit de grond, en is het helemaal stront”
Sinds het elektrische licht viel er niets te halen en was het helemaal stront.
Copyright Ⓒ 2016 – 2019 P. Schwank
